Document •
Door Ruud Sprock, duurzaamheidsadviseur
In 2016 lanceerde de overheid het ‘Rijksbrede programma circulaire economie’, met de doelstelling dat in 2050 de economie 100% draait op herbruikbare (=secundaire) grondstoffen, en 50% herbruikbare grondstoffen in 2030.
Concreet betekent dit dat we binnen onze sector in minder dan 10 jaar 50% van nieuwe (primaire) grondstoffen moeten vervangen door herbruikbare (secundaire) grondstoffen. Een niet te onderschatten uitdaging. Duurzaam slopen gaat hieraan een belangrijke bijdrage leveren.
Een van de initiatieven van de bouwsector om hieraan tegemoet te komen is de BREEAM Beoordelingsrichtlijn (BRL) ‘Duurzame Sloop en Demontage’, in 2013 ontstaan op initiatief van de sloopbranche.
Er zijn al sloopprojecten gecertificeerd volgens deze BRL. Het Gorleaus complex van de Universiteit van Leiden is een van de projecten die gesloopt worden volgens deze BREEAM variant, met als ambitie de hoogst mogelijke score te behalen, dat wil zeggen, zo circulair mogelijk.
Voordat ik verder uitweid over deze BREEAM Duurzame Sloop en Demontage geef ik eerst een compacte definitie van het begrip circulaire economie. Het gaat om het denken in productiecirkels, zoveel mogelijk repareren, energiezuinige productie, verbeteren van milieu en klimaat, aandacht voor welzijn. Hoe deze BREEAM versie daar invulling aan geeft beschrijf ik in de tekst hieronder.
BREEAM Duurzame Sloop & Demontage bestaat uit een voorbereidings- en een uitvoeringsfase. In de voorbereidingsfase ligt de nadruk op het vastleggen van een duurzaamheidsambitie, het inventariseren van in het gebouw aanwezige materialen en vooraf goed nadenken over en het plannen en van de sloopwerkzaamheden. In de uitvoeringsfase gaat het om het uitvoeren van het sloopwerk, monitoren, aantoonbaar realiseren van de duurzaamheidsscore die in de voorbereidingsfase is vastgelegd.
De methode kent drie aandachtsgebieden, elk met duurzame eisen. Sommige eisen zijn verplicht om überhaupt in aanmerking te komen voor een certificaat. Andere eisen zijn optioneel en dragen bij aan een hogere duurzaamheidsscore.
Ten eerste de aandacht voor de milieu-impact. De methode stimuleert het zoveel mogelijk slopen met focus op hergebruik van hoogwaardige materialen en hergebruik van producten op productniveau. (Bij sommige nieuwbouwprojecten gebeurt dit al.)
Sloopafval wordt op die manier de waardevolle secundaire grondstof die het gebruik van primaire grondstoffen moet terugdringen. De methode stimuleert tegelijk het terugdringen van energieverbruik, CO2- en NOX-emissies door sloop- en transportmaterieel. Reductie van afvalwater tijdens de sloop is eveneens een punt van aandacht, net zoals het behoud van flora en fauna op het sloopterrein.
Ten tweede besteedt de methode aandacht aan het verminderen van hinder voor de omgeving rond het sloopterrein. Trillingsvrij, stofarm en lawaai-arm slopen worden gestimuleerd. Het terugdringen van verkeershinder door transporten van en naar het sloopterrein draagt bij aan een hogere score.
Ten derde is er aandacht voor de mens. Veiligheid en gezondheid van de medewerkers die betrokken zijn bij het slooptraject staan hoog in het vaandel. En, de methode bevordert social return door het inhuren van langdurig werklozen tijdens het slooptraject.
Mijn ervaringen met BREEAM Duurzame Sloop & Demontage zijn ronduit positief. De methode biedt concrete handvatten voor wat duurzaam slopen precies inhoudt. Maar veel belangrijker is dat de methode uitdaagt om met een andere blik naar de economische meerwaarde van sloopwerk te kijken.
In het hedendaagse lineaire vastgoeddenken is sloop het eindstation van een uitgediend gebouw – sloop is een kostenpost. Binnen het circulaire bouwen is sloop juist het begin van een nieuw gebouw, opgetrokken met zoveel mogelijk herbruikbaar materiaal – sloop levert geld op.
Is dat geen extra argument voor een overstap naar de circulaire economie?
Navigatie